Neerlands dis

een korte introductie in de Nederlandse keuken

Neerlands dis
foto: Rijksstudio Rijksmuseum

Voor mij is het eten de beste manier om een ​​land te leren kennen. Als ik reis, hou ik ervan om markten en delicatessenwinkels te bezoeken en de lokale keuken uit te proberen. Ook op het gebied van eten heeft Nederland genoeg te bieden. Op deze pagina kunt u er meer over lezen.

Culinaire traditie.
Net als in andere Europese landen was het dieet van het gewone volk in de Middeleeuwen eenvoudig en voedzaam. Er werden twee maaltijden per dag gegeten, de warme maaltijd meestal 's middags. Brood gemaakt met rogge was een basisvoedsel, tarwebrood werd alleen door de elite gegeten. Rogge, gerst, boekweit of haver werd meestal als pap gegeten. Van pastinaak, knollen, erwten, knolselderij, peulvruchten en uien werden stoofschotels gemaakt, soms werd er een beetje gezouten vlees aan toegevoegd. Verder at men weinig groenten. Monniken verbouwden groenten bij de kloosters en rond kastelen en landhuizen werden tuinen aangelegd voor de adel. In de kustregio's maakten ook vissen zoals haring of kabeljauw deel uit van het dieet, evenals oesters. Door het ontbreken van koeling werd de vis gepekeld, gerookt, gezouten, gedroogd of ingelegd om deze te bewaren. In het binnenland at men vooral zoetwatervis.

Zout, ui, azijn en honing (als men het zich kon veroorloven) werden gebruikt om de gerechten op smaak te brengen, dus veel gerechten hadden een zoetzure smaak. Alleen de adel kon de geïmporteerde specerijen uit Zuidoost-Azië betalen. De maaltijden werden meestal bereid boven een open vuur in één pan, om brandstof te besparen.
Bij de maaltijd dronken de gewone mensen water of bier, de elite dronk wijn. Van melk werd boter en kaas gemaakt, waardoor het langer kon worden bewaard. Er waren kaasmarkten in Alkmaar, Edam, Hoorn, Woerden en Gouda. De beste kwaliteit kaas werd naar het buitenland gestuurd, Nederlanders exporteren kaas sinds de 12e eeuw.
Het oudste Nederlandse gedrukte kookboek dateert uit het jaar 1514 en bevat 175 recepten, waarvan vele aanpassingen van Franse recepten waren. (De Nederlanden waren in het verleden onderdeel van Bourgondië). Het bevat ook het oudst bekende recept voor appeltaart!

In de 16e eeuw, na de ontdekking van Amerika door Columbus, vond een uitwisseling van planten en dieren plaats. Aardappelen, tomaten, aardbeien, ananas, maïs, pompoen, tabak, cacao en kalkoenen verschenen voor het eerst in Europa. Aardappelen (en tomaten en ananas) werden in eerste instantie alleen als sierplant gebruikt. De beroemde botanicus Carolus Clusius plantte al in 1588 aardappelen, maar pas aan het einde van de 17e eeuw begonnen de Nederlanders ze te eten.
Met de oprichting van de Verenigde Oost-Indische Compagnie (VOC) en de Nederlandse West-Indische Compagnie (WIC) aan het begin van de 17e eeuw werden specerijen als kaneel, nootmuskaat, foelie en kruidnagel betaalbaar in Nederland. Ook suiker, tabak, cacao, thee, koffie en exotisch fruit kwamen in de 17e eeuw op grote schaal beschikbaar. Nederlanders stonden altijd open voor invloeden van buitenaf en gingen gebruikten de nieuwe producten op creatieve wijze.

Toen in het midden van de 18e eeuw de graanoogst meerdere keren mislukte en er een veeplaag uitbrak, werden de Nederlanders gedwongen meer aardappelen te eten. De aardappel werd in 1760 'een hemels geschenk' genoemd. Tegen het jaar 1800 was de aardappel het hoofdvoedsel geworden.
In de 19e eeuw bestonden de maaltijden van de armen voornamelijk uit brood of aardappelen, wat vis en nauwelijks vlees. Toen in de 20e eeuw onderwijs verplicht werd, kregen veel meisjes onderwijs op de huishoudschool, waar ze goedkope en eenvoudige maaltijden leerden koken op basis van traditionele Nederlandse gerechten, wat leidde tot een zuinige manier van koken.

Aan het begin van de 20e eeuw vestigden Chinese zeelieden zich in havensteden als Amsterdam en Rotterdam, waar ze restaurants openden. Vanaf het midden van de 20e eeuw is het Nederlandse eten beïnvloed door gerechten uit voormalige koloniën als Indonesië en Suriname. Dankzij de arbeidsmigranten die in de jaren '60 en '70 arriveerden vanuit mediterrane landen als Spanje, Italië, Griekenland en later Turkije en Marokko leerden de Nederlanders paella, pizza, pasta, souvlaki, kebap en couscous kennen. Ze introduceerden groenten als courgette, aubergine, kousenband en sopropo. Veel van deze buitenlandse gerechten zijn in het Nederlandse dieet verwerkt. Ten slotte houden Nederlanders van reizen en deze reislust leidde tot de introductie van nog meer buitenlandse gerechten.